April 1906
Op de eerste bladzijden van het oude rekeningenboek van scheepsbouwer C.J.W. de Vries (1868-1947) valt op hoe vaak en hoe veel teerproducten werden gebruikt op zijn scheepswerf. Ruim 100 jaar geleden waren er uiteraard nauwelijks of geen milieubeschermende wetten. Iedereen gebruikte de materialen zoals die al sinds heugenis bekend waren. Veilig voor mens of omgeving? Dat is een vraag die toen niet werd gesteld.
Eerste bladzijden uit het werkboek van 1906
Een praam van Buis
Vooral de eerste jaren was de scheepswerf van Han de Vries vooral op reparaties van de houten boten van de Aalsmeerse kwekers ingericht. Nieuwbouw kwam wel voor, maar niet in grote aantallen. In 1906, het eerste jaar dat de werf bestond, bouwde hij drie roeiboten, een grundel en een jol. De meeste tijd besteedde hij dus aan het verrichten van reparaties en de eerste bladzijde uit zijn rekeningenboek laat dat zien.
Op de werf, duidelijk is in het midden de scheepshelling te zien. Links is een krullenjongen aan het teren, rechts bij de praam zit C.J.W. de Vries.
Het gaat over een praam van de bloemist W.A. Buis, van de Uiterweg in Aalsmeer die op 6 april 1906 op de helling wordt gehaald. Voor het ‘hellingen’ moest ƒ 2,50 worden betaald. De scheepmaker rekende een uurloon van 20 cent, de hele reparatie duurde 140 uur en daarvoor werd dus ƒ 28 in rekening gebracht. Bepaalde delen van de praam werden vervangen, de naden gedicht met breeuwkatoen en pek en natuurlijk werd daarna alles goed in de teer gezet. Voor deze praam was dat 6 kan, dat is ruim 7 liter waarvoor ƒ 1,20 op de rekening werd gezet.
Teer
Op de scheepswerf waren altijd een paar vaatjes met teer aanwezig. Han de Vries gebruikte voor zijn werf verschillende soorten, onder andere Stockholm-teer of Bruine teer. Dit ontstond als plantaardig materiaal, zoals hout na verhitting. Deze bruin gekleurde teer is een donkere, stroperige en taaie substantie met een speciale geur. Op de scheepswerf werd deze teer per “kan” gebruikt en verrekend. Eén kan is gelijk aan 1.2 liter en kostte in 1906 ƒ 0,19, meestal afgerond op ƒ 0,20.
C.J.W. Han de Vries aan het teren, foto omstreeks 1935
Een andere soort was de Koolteer. Deze teersoort werd oorspronkelijk gemaakt uit steenkool. De kleur is zwart-bruin en de teer staat op het te behandelen voorwerp, het trekt dus niet in het hout. De koolteer was goedkoper dan bruinteer en werd daarom dikwijls gebruikt om de houten boten te beschermen. Eén kan (1.2 l) koolteer kostte in 1906 op de werf in Aalsmeer ƒ 0,10.
Pek werd gemaakt na destillatie van bruinteer of steenkoolteer. Het is zo stroperig en kleverig dat het vaak verwarmd werd om bijvoorbeeld in gebreeuwde naden te gieten. Tot slot wordt in zijn werfboeken dikwijls Blakvernis genoemd. Een verbastering van black-varnish, het is een vloeibare, zwarte en roestwerende vernis, gemaakt uit steenkoolpek. Het werd dikwijls op ijzeren platen gebruikt. Een kilo blakvernis kostte ƒ 0.20
Een bokkepoot kostte in 1921 op de scheepswerf ƒ 0,37, een teerkwast ƒ 1,50 en een kwast met stok ƒ 2,50
Hoi Huib,
leuke details en mooie foto’s uit die “goeie ouwe tijd”.
Geen luxe miljoenjachten maar simpele schuiten waarmee de kost verdient werd. Mooi dat deze werfboeken bewaard zijn gebleven.